[PDF] [PDF] Cours de 5ème Néerlandais Langue 2 (4H) Vh 1

View - Download [PDF] Cours de 5ème Néerlandais Langue 2 (4H) Vh 1

Previous PDF

Next PDF

Cours de 5

ème

Néerlandais Langue 2 (4H) Vh

1

A l'attention des élèves de Mme Vanhove :

Dans les pages annexes, tu trouveras des exercices qui portent sur différents points de grammaire vus pendant l'année et qui semblent poser problème dans les expressions écrites. Pour réaliser ces exercices, n'hésite pas à aller revoir la théorie dans ton syllabus de grammaire : • Les déterminants et pronoms (p.2) • La négation (p.2 + synthèse faite ensemble) • Les auxiliaires de mode (p.5) • Le futur et le conditionnel (p.4) • Les subordonnées (p.20-26) Si certains mots de vocabulaire te posent problème, aide toi de ces dictionnaires en ligne : https://www.mijnwoordenboek.nl Si tu as des questions, n'hésite pas à me contacter : vanhovel@saintlouis-waremme.be

Cours de 5

ème

Néerlandais Langue 2 (4H) Vh

2

1. LES DETERM INANTS ET PRONOMS : re mplace les noms soulignés par des

pronoms personnels.

1. Yves luistert naar je en je broer. jullie

2. Hij zal het aan zijn ouders vragen.

3. Vader toont het museum aan zijn dochter.

4. We praten vaak met de vriendelijke leerkrachten.

5. Moeder geeft foto's van haar zoon.

6. De leraar vraagt de schriften aan de leerlingen.

7. De bakker geeft brood aan moeder.

8. Frank toont vader zijn werk.

9. Moeder geeft soms geld aan die arme man.

10. De film is interessant voor jou en mij.

2. LES DETERM INANTS ET PRONOMS : remplis les phrases su ivantes avec un

pronom personnel suj et ou complément ou avec un déte rminant possessif : a) Ze is mijn vriendin, ik speel dikwijls met haar ; we fietsen samen naar school.

Haar huis ligt niet ver van de school.

b) Meneer, .................... boeken liggen op de grond. Vergeet .................... niet. c) Die snoepjes zijn niet goedkoop ; ik wil .................... niet kopen. d) Waar zijn Johan en Francis ? We wachten op .................... ! .................... zijn opnieuw te laat. Ik bel .................... op om te weten waar .................... blijven. AH ! Ik zie .................... . e) Kijk naar .................... ; ik wil met .................... spreken. .................... moeten beslissen (décider) : gaan .................... naar zee of n aar de Ardennen ? Wil .................... naar de Ardennen ? Ok, .................... ga akkoord. Laten .................... de trein nemen.

3. LA NEGATION : Rends ces phrases négatives.

a) Dat is geen mooi fotoalbum. b) Dit boek kost twintig euro. c) Is het al donker? d) Ik woon nog op het platteland maar ik zal binnenkort verhuizen.

Cours de 5

ème

Néerlandais Langue 2 (4H) Vh

3 e) Praat ze nog met hem? f) Iemand staat voor de deur. g) U moet altijd in uw klas blijven. h) Hij koopt soms nieuwe schoenen. i) Ik spreek nog met mijn vader. j) Ik heb hem iets horen roepen. k) Dat is mijn lerares Nederlands. l) Staan onze fietsen nog buiten? m) Ze komen om 6 uur terug. n) Het is halfnegen, we moeten weggaan.

4. LES AUXILIAIRES DE MODE : Forme une phrase en ajoutant l'auxiliaire de

mode qui convient.

1. Ik eet elke woensdag bij mijn tante. (permission)

Ik mag elke woensdag bij mijn tante eten.

2. Je parkeert de auto in deze straat. (possibilité)

3. We gaan naar het postkantoor. (obligation)

4. Ik doe de deur open omdat het hier te warm is ! (volonté)

5. Je maakt met haar kennis. (volonté)

Cours de 5

ème

Néerlandais Langue 2 (4H) Vh

4

6. Hij spreekt Nederlands. (capacité)

7. Ik ga naar het toilet, mevrouw? (permission)

8. Je slaapt vroeg om voor je examens te slagen. (conseil => tu devrais)

5. LES AUXILIAIRES DE MODE : Complète les phrases à l'aide de l'auxiliaire de

mode qui convient.

1. Vandaag moet ik absoluut naar de kapper gaan, want ik ga straks naar een

interview.

2. Daniel heeft hoofdpijn, daarom .................. hij niet meer studeren.

3. Je ............... minder ijsjes eten. Het is niet goed voor je gezondheid! En chips

................... je natuurlijk ook niet eten !

4. .......................... u een kopje koffie ?

5. Hij is boos en hij ................ niet naar mij luisteren.

6. ................ ik u helpen ?

7. Dit woord ................ je in ieder woordenboek vinden !

8. De deur is op slot ! Ik ................. niet weg.

9. De koffer van Maria is te klein. Al haar kleren ................... er niet in.

10. Jullie ................... op school niet roken. Het is nu verboden !

6. LE FUTUR : Mets ces phrases au futur.

a) Je brengt je rapport terug - morgen. Je zal morgen je rapport terugbrengen. b) Hij helpt oude mensen tijdens de vakantie. c) Als jullie naar school gaan, staan jullie vroeg op. d) We kopen een nieuw huis - volgend jaar. e) In juli vertrekken we altijd met vakantie.

7. LE CONDITIONNEL : Mets ces phrases au conditionnel.

a) Kan ik wat melk hebben? Zou ik wat melk kunnen hebben? b) Hij vertrekt naar Parijs. c) Als ik rijk was, ik koop een groot kasteel in Schotland.

Cours de 5

ème

Néerlandais Langue 2 (4H) Vh

5 d) Als u het vraagt, mag u de schilderijen fotograferen. e) Ze neemt haar krant mee.

8. L'ORDRE DES MOTS DANS LA PHRASE: Construis des phrases correctes en

commençant par le premier mot qui est proposé.

1. Vanavond - gaan - de - bioscoop - met - we - naar - vrienden

Vanavond gaan we met vrienden naar de bioscoop.

2. 's Avonds - kijken - samen - ze - de televisie - naar

3. Piet - computer - kopen - een - wil - nieuwe

4. Volgend jaar - een - hij - spelen - club - in - gaat - andere

5. De kinderen - dag - school - gaan - elke - met - naar - de fiets

6. Moeder - geschenk - me - koopt - een - mooi

7. Ik - jaar - zus - is - twaalf - oud - ben - jaar - en - veertien - oudere - mijn

8. Thuis - een - drie - we - en - katten - hebben - hond

Cours de 5

ème

Néerlandais Langue 2 (4H) Vh

6

9. Vader - nieuwe - voor - onderneming - werkt - een

10. Deze maand - een - Anita - rapport - krijgen - mooi - moet

9. LES SUBORDONNEES : Forme une seule phrase en utilisant une conjonction

de subordination. aangezien - nadat - totdat - of - dat - omdat - daar - zodra - voordat

1. Léo gaat naar Frankrijk. Hij wil natuurlijk Frans leren.

Léo gaat naar Frankrijk aangezien / omdat / daar hij Frans wil leren.

2. Véra komt naar het zwembad. Ze wil leren zwemmen.

3. Ze gingen in zee zwemmen. De zon begon te schijnen.

4. Ga je handen wassen. Je komt aan tafel zitten.

5. Hij ondervraagt de leerlingen. Hij heeft alles uitgelegd.

6. Ze kon geen oog dichtdoen. Haar zoon kwam thuis.

7. Ze krijgen ruzie. Ze beginnen over geld te praten.

8. Hij vertelt. Hij kan goed zeilen

9. Tom wil weten. Hij mag dat vragen.

10. Hij denkt daar zelfs niet aan. Hij heeft geen geld.

Cours de 5

ème

Néerlandais Langue 2 (4H) Vh

7

10. LES SUBORDONNEES : Traduis.

1. Quand il revint des États-Unis, ses enfants étaient en vacances.

Toen hij van de Verenigde Staten terugkwam, waren zijn kinderen op vakantie.

2. Lorsque le professeur entrait dans la classe, nous devions nous lever.

3. Depuis qu'il habite à Namur, je ne le vois plus.

4. Pendant que les enfants jouent au jardin, leur maman peut travailler

tranquillement.

5. Je sais qu'il se lève tôt.

6. Ton ami t'a-t-il dit que je ne pourrai pas venir demain ?

7. Je vais chez le docteur vu que je ne me sens pas bien.

8. Je me demande s'il est déjà arrivé à la maison.

11. OM ... TE / VOOR :

Contrairement au français il y a deux façons de traduire " pour » (la même distinction existe en anglais) :

1. Si, en français, vous voulez dire " pour toi », " pour mon père », ..., ce " pour »

est donc suivi d'un nom, vous utiliserez alors le mot néerlandais " voor ». Voici quelques exemples : - Ik heb bloemen voor mijn vader gekocht (j'ai acheté des fleurs pour mon père). - Voor de verjaardag van mijn vriend ben ik naar zee gegaan (j'ai été à la mer pour l'anniversaire de mon ami).

Cours de 5

ème

Néerlandais Langue 2 (4H) Vh

8

2. Si, en français, le mot "pour" est suivi d'un verbe (pour courir, pour prendre le

bus, ...), vous utiliserez la construction "om....te + inf" (avec l'infinitif à la fin, car tous les infinitifs vont toujours à la fin). Voici quelques exemples : - Om naar school te gaan moet ik om halfacht vertrekken (pour aller à l'école, je dois partir à 7h30). - Je moet betalen om naar de bioscoop te gaan (tu dois payer pour aller au cinéma). - Om te sp orten heb je energie nodig (pour faire du sport, tu as besoi n d'énergie). Attention: lorsque vous avez un verbe à particule séparable après le "te", le "te" se place entre la particule et le verbe. Par exemple: Ik werk hard om me voor het examen voor te bereiden (je travaille dure pour me préparer à l'examen). Vous remarquerez que "om" se situe là où vous mettriez "pour" en français. " te », par contre, se place juste avant l'infinitif. Il arrive donc souvent de trouver des éléments entre " om » et " te » (un groupe avec une préposition, par exemple).

12. OM ... TE / VOOR : Traduisez " pour » de la façon adéquate.

1. Het regent te hard (pour) naar de stad gaan.

2. Ze kreeg geld (pour) naar Italië reizen.

3. Ik heb een werkstuk (pour) mijn leraar gedaan.

4. Ik heb een job gevonden (pour) geld verdienen.

5. Je moet hard werken (pour) een diploma hebben.

13. OM ... TE / VOOR : Traduisez les phrases suivantes.

a) Nous avons du temps pour regarder la TV. b) Je suis prêt pour la compétition. c) Mon père a encore beaucoup de travail pour préparer (voorbereiden, verbe à particule) le mariage.

Cours de 5

ème

Néerlandais Langue 2 (4H) Vh

9 d) Ils ont eu du temps pour venir à pieds. e) Je peux aussi lui demander d'aller à la mer. f) " Pour la semaine prochaine il y aura un test, » dit le professeur. g) Elle se déshabille pour aller au lit.

Pour aller plus loin, tu peux également surfer

sur ce site internet qui contient à la fois des exercices sur différents points de grammaire, mais aussi des exercices sur du vocabulaire de base en néerlandais. http://www.ldd-soft.be/NL_enligne.phpquotesdbs_dbs6.pdfusesText_12

[PDF] exercices néerlandais 6ème primaire

[PDF] exercices niveau 5ème

[PDF] exercices niveau 5ème à imprimer

[PDF] exercices niveau 6ème

[PDF] exercices niveau seconde

[PDF] exercices nombre 10 cp

[PDF] exercices nombre 8 cp

[PDF] exercices nombres 10 000 ce2

[PDF] exercices nombres 99 999 cm1

[PDF] exercices nombres 99 ce1

[PDF] exercices nombres 99 cp

[PDF] exercices nombres 999 ce1

[PDF] exercices nombres jusqu'à 99 cp

[PDF] exercices numération 5ème primaire

[PDF] exercices numération 6ème